Michel Foucault 1 zegt dat we allemaal leven in een epistèmè: een kennisveld dat de voorwaarden bepaalt waarover we over de dingen uitspraken kunnen doen die voor waar kunnen worden aanzien. Charles Taylor 2 van zijn kant spreekt over onze morele horizon, van waaruit we alles beoordelen wat zich in ons leven afspeelt. Binnen dat epistèmè en die morele horizon wemelt het van vanzelfsprekendheden. Maar vaak zijn die helemaal niet zo vanzelfsprekend als het ons voorkomt.

Bovendien leven we in een informatiemaatschappij. Kennis wordt daarin gereduceerd tot informatie. En daarmee begeef ik me met deze website meteen in de muil van de leeuw. Want het internet is zeker een belangrijke oorzaak van deze reductie. We beperken onze kennis al te veel tot hapklare brokjes die ons aangereikt worden binnen een documentaire van 20 minuten, een facebookbericht van een halve bladzijde of godbetert een tweet van maximaal 280 tekens. Vaak ontgaat ons het besef dat “kennis op zijn minst een inzicht in verbanden inhoudt, een begrip van de noodzakelijke samenhang van verschillende gegevens en in de eerste plaats een inzicht in het onderscheid tussen het wezenlijke en het bijkomstige, tussen het relevante en het irrelevante.” 3 Daarom is er de filosofische blik, die al deze verbanden tracht te ontrafelen, en die vooral de juiste vragen tracht te stellen, in de wetenschap dat de antwoorden vaak heel onzeker zijn.

Want deze vanzelfsprekendheden hebben wel degelijk een grote invloed op de manier waarop wij naar de concrete werkelijkheid van elke dag kijken. Een voorbeeld: Tot in het begin van de jaren 70 werd homofilie in de DSM, de bijbel van psychiaters en psychologen, nog als een ziekte aanzien. Maar nog jaren later werden homoseksuelen als zieken behandeld. Nu begrijpen we dat dit een onhoudbaar standpunt was. Op nauwelijks 50 jaar tijd dus, is de vanzelfsprekendheid dat homofilie een ziekte was, omgezet in de vanzelfsprekendheid dat het een normale vorm van seksualiteit is. Vijftig jaar geleden, dat is niet zoiets als “in de middeleeuwen”. In de mentaliteitsgeschiedenis is vijftig jaar “een zucht”. Ik haal dit voorbeeld aan, om aan te tonen dat deze vanzelfsprekendheden ook in onze tijd nog welig tieren. Wellicht zijn ze zelfs talrijker dan ooit, gezien de manier waarop wij in onze tijd met informatie omgaan. Een van de grote gebeurtenissen in mijn leven was de val van de Berlijnse muur. De muur, die een grens van beton en prikkeldraad vormde die de ene helft van Europa scheidde van de andere helft, werd eindelijk neergehaald. Maar nu bouwen we meer muren dan ooit, om vluchtelingen uit fort Europa te weren. Heel wat mensen vinden dat vanzelfsprekend. Het is echter zeer de vraag hoe men binnen vijftig jaar zal denken over de manier waarop wij scheidslijnen in de mensheid aanbrengen.

Dit alles speelt zich af in het licht van het ontstaan van de moderne identiteit. Wij moderne mensen zien onszelf als de enige instantie die de werkelijkheid zin kan geven. Een externe kracht, zoals bv. een godheid, hebben we daarbij niet meer nodig. De mens is constitutief voor de werkelijkheid. We zien onszelf als de moderne humanistische held die op zijn eentje zijn leven vorm kan geven. De menselijke vrijheid staat daarbij centraal Maar tegelijk met deze moderne gedachte, is de wetenschap de mens als een studieobject gaan benaderen. Ze ziet ons lichaam als een machine waaraan men bij tijd en wijl eens wat kan sleutelen. Ze benadert onze hersenen als een computer die geregeerd wordt door deterministische natuurwetten. De zo hoog bezongen vrijheid blijkt dus een illusie te zijn.

En wetenschappelijk klopt dat beeld natuurlijk in grote mate, maar als subject ervaren we onszelf niet op die manier. Jürgen Habermas 4 stelde dat er een tegenstelling bestaat tussen een ontologisch monisme en een fenomenologisch dualisme. Ontologisch monisme betekent dat de mens op het niveau van zijn concrete zijn niet kan gescheiden worden in twee entiteiten: lichaam en geest. Maar daartegenover staat dus dat de mens subjectief wel aan zichzelf verschijnt als dualistisch: ik ben in staat om over mijn lichaam na te denken als over een geobjectiveerd organisme.

De moderne mens is dus een zeer ambivalent wezen. Michel Foucault 5 noemt hem een empirisch-transcendentaal doublet: de mogelijkheidsvoorwaarde voor kennis en het object van kennis tegelijkertijd. Charles Taylor spreekt over de moderniteit als een door en door paradoxaal gegeven.

“(…) Hier zien we de oorsprong van een van de grote paradoxen van de moderne filosofie. De filosofie van onthechting en tot object maken heeft ertoe bijgedragen een beeld van de mens te creëren, in zijn meest extreme zin in bepaalde vormen van materialisme, van waaruit de laatste sporen van subjectiviteit lijken te zijn verdreven. Het is een beeld van de mens dat volledig vanuit een perspectief van de derde persoon tot stand komt. De paradox is dat deze strenge visie is verbonden met, en zelfs gebaseerd op, het toekennen van een centrale plaats aan het perspectief van de eerste persoon. Radicale objectiviteit is slechts begrijpelijk en toegankelijk door radicale subjectiviteit.” 6

Heel deze dualiteit, heel deze paradox, culmineert in de zorg. We zien ons als een humanistische held die op zijn eentje zijn leven vorm kan geven, maar in werkelijkheid zijn we kwetsbare wezens die zonder zorg niet kunnen overleven. Zorgen is dus een kernactiviteit in de samenleving, maar tegelijk wordt ze schromelijk ondergewaardeerd. Daarom is het belangrijk om filosofisch over zorg na te denken. Zorg is als het ware een grenservaring: te midden van onze dagelijkse ervaring over onszelf als een zelfstandig subject, worden we regelmatig geconfronteerd met onze eigen grenzen. En grenservaringen zijn ontzettend belangrijk, want alweer in de woorden van Foucault: de grens is constitutief voor het geheel. We herkennen België op een kaart aan de gekartelde lijn die zijn grens afbakent, niet aan de stad Brussel die er de kern van uitmaakt.

Nadenken over grenzen is dus essentieel. En het is evenzeer essentieel dat dat nadenken gebeurt in dialoog met anderen. Want al denken wij dat wij onze eigen identiteit maken, is niets minder waar. Onze identiteit is door en door dialogisch.

(De bronverwijzingen in mijn teksten vind je terug op de pagina “Bronnen”.)

  1. Foucault M, 1966
  2. Taylor C, 2007
  3. Moyaert J, 1997, p.5
  4. Habermas J, 2007
  5. Foucault M. 1966
  6. Taylor C, 2007, p. 249