Overwegingen bij de lectuur van het boek Waarden in dialoog. 1
Ethiek (…) is de kritische en systematische reflectie op de keuzen die we maken en de handelingen die we verrichten om dit goede leven en samenleven uit te drukken of te bereiken. 2
Het moderne denken stelt autonomie en wilsbekwaamheid voorop als essentiële waarden. Uiteraard sijpelt dit ook door in de dominante ethische modellen in de samenleving, die op hun beurt de manier kleuren waarop we naar zorg kijken. Maar deze dominante waarden staan haaks op de reële “condition humaine”, want mensen, hoe veerkrachtig ze ook kunnen zijn, blijven kwetsbare wezens. Dit leidt tot een serieuze spanning, die zich culmineert in de zorg. We zien de mens als de humanistische held die in zijn eentje zijn leven kan uitbouwen, maar in de zorg ontmoeten we de mens ook als een kwetsbaar wezen.
Dat maakt zorgen tot een permanente evenwichtsoefening, binnen een zeer ingewikkeld kluwen van tegenstellingen. Enerzijds gaan we, als mensen van de moderniteit, ervan uit dat er tussen de zorgvrager en de zorgverlener een symmetrische relatie zou moeten bestaan: we gaan uit van principiële gelijkwaardigheid en wederkerigheid. Maar in praktijk, is er tussen beide partijen sprake van ongelijkheid in kwetsbaarheid, afhankelijkheid en macht. Maar binair denken brengt ons nooit dichter bij de waarheid: ook de zorgverlener is kwetsbaar, vaak afhankelijk en machteloos. Dit maakt zorgen tot een kluwen van symmetrie en asymmetrie, macht en onmacht. En in het ontwarren van deze knoop ligt de ethische opgave in de zorg. De relatie tussen zorgverlener, zorgvrager en omgeving is door de machtsverschillen tussen hen reeds een ethische opgave op zich.
Aan de basis van deze ethische opgave, ligt een spanningsveld van waarden. Ook waarden kunnen we dus niet binair benaderen. Het menselijke handelen is niet eenvoudig op te delen in “goed” en “kwaad”. Meestal worden we in ons handelen geleid door uiteenlopende waarden die met elkaar in spanning staan.
“Bij ethische vragen slagen we er niet in om alles positief te scoren. Als het wel lukt, dan hebben we geen ethisch vraagstuk maar evidente zorg”. 3
Dat is altijd zo geweest, maar dat wordt ongetwijfeld versterkt door de omstandigheid dat er in de moderniteit geen eenduidige consensus meer bestaat over de hiërarchie van waarden die onze samenleving richting geven. Bijgevolg moet elke vorm van ethisch oordelen het onderwerp zijn van een dialoog tussen de verschillende betrokken partijen. Goed en kwaad zijn nooit in binaire termen te beschouwen: het gaat om een proportionele afweging van waarden: hoe kunnen we zo handelen dat er zoveel mogelijk waarden worden gerespecteerd en zo weinig mogelijk waarden worden geschonden? Dit houdt dus ook een evidente spanning in tussen ideaal en realiteit.
Daardoor speelt zorgen zich af op een continuüm tussen twee polen: het ethisch minimum en het ethisch ideaal. Het minimum wordt omschreven in het haast iconische artikel 1 van de wet op de OCMW’s: elke mens moet in de mogelijkheid zijn “een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid” 4. Aan de andere kant van het continuüm ligt het ideaal in de aloude Aristotelische notie van het goede leven. Een ideaal dat ook door Axel Liégeois wordt gesitueerd als een “leven in de polis”: het is gekenmerkt door verbondenheid en relativeert de menselijke autonomie. Dat betekent niet dat hij het belang van autonomie ontkent. Daarmee zou hij zich resoluut buiten het moderne epistèmè plaatsen. Wel kadert hij autonomie uitdrukkelijk binnen verbondenheid met anderen. Dialoog in de zorg wordt daarom vooral een trialoog: een gesprek tussen zorgvrager, zorgverlener en “naastbestaanden” (en evt. relevante anderen).
Maar die dialoog is in onze cultuur is gekenmerkt door strijdigheid 5: er is geen vaste autoriteit meer waarop we kunnen terugvallen om onze oordelen te vormen en daardoor wordt het afwegen van waarden een zeer complexe zaak. Er zijn alleen nog gesprekspartners die elk vanuit hun perspectieven naar de werkelijkheid kijken. Dat betekent niet dat waarheidsvinding onmogelijk wordt. Maar wel dat het zoeken naar waarheid noodzakelijk berust op hermeneutiek: een nooit eindigende inspanning om al de tegenstrijdige perspectieven op de werkelijkheid te interpreteren. Trialoog in de zorg is dus per definitie een hermeneutische activiteit. Maar deze berust op een onzeker fundament. Dat is niet zo erg als het gaat om triviale discussies, maar het is toch wel een serieuze moeilijkheid in de zorg, waar het vaak ook gaat om fundamentele menselijke vragen. Ik bedoel daarmee uitdrukkelijk niet alleen de vragen over leven en dood, maar ook de vragen over de betekenis van het goede leven. Axel Liégeois probeert in zijn boek om op deze moeilijkheid een antwoord te vinden. Ik denk niet dat daarover het laatste woord gezegd is, maar alleszins is de poging zeer verdienstelijk.
Het vertrekpunt van deze zoektocht naar de waarheid in de zorg is voor Axel Liégeois de morele intuïtie van alle participanten. De term verwijst naar de aloude christelijke term “geweten”. In zijn binnenste weet elke mens eigenlijk wel wat het goede is, maar dat laat niet weg dat deze morele intuïtie zeer subjectief wordt verwoord. Om te komen tot grotere objectiviteit is er ethische reflectie nodig. Om deze reflectie te doen slagen, hebben we nood aan een systematiek of in andere woorden een methode. Die methode moet voor de auteur rekening houden met het menselijke handelen in zijn geheel. Dat houdt dus in dat we ten eerste rekening houden met de motieven van de verschillende actoren. Daarbij gaat het om de bewuste motieven van het handelen, maar ook om een onderliggende laag met een veelheid van beweegredenen, die deels bewust en rationeel zijn, maar ook deels emotioneel of zelfs onbewust. een tweede aspect van het menselijke handelen zijn de handelingsalternatieven waarover men beschikt. Verder moet men rekening houden met de effecten van het handelen. Deze effecten zijn deels te voorzien, maar deels ook niet te voorzien. Voor de onvoorziene effecten zijn we enkel verantwoordelijk als we ze niet voorzien hebben ten gevolge van onze eigen nalatigheid om de situatie grondig te onderzoeken. En tot slot vinden onze handelingen plaats binnen een bepaalde situatie, die ook grenzen aan onze handelingsmogelijkheden stelt.
De essentiële inbreng van dit boek is dat de auteur alvast probeert om de onderliggende waarden te definiëren. Hij maakt daarbij eerst een inventaris van de in de zorg betrokken waarden en hij onderscheidt er daarbij tien: zorgverlening, beschermwaardigheid, autonomie, privacy, welbevinden, participatie, rechtvaardigheid, duurzaamheid, vertrouwen en solidariteit. Dat geeft de trialoog alvast enige vastheid. Het maakt de kans groter dat we tenminste over dezelfde dingen praten. Maar dat laat niet weg dat deze oefening behoorlijk complex lijkt te zijn. Het gehanteerde waardesysteem dient te worden toegepast in een methode voor moreel beraad. Bijgevolg is het niet mogelijk om alle waarden uitvoerig te omschrijven. Dat zou voor de deelnemers aan het beraad niet hanteerbaar zijn. Maar het nadeel van een beknopte omschrijving is dan weer dat deze vatbaar is voor interpretatie. En zo komen we toch weer uit bij de kern van het probleem: elke ethische reflectie is het voorwerp van hermeneutiek.